DE GOUDEN MUREN VAN DEN NACHT De gouden muren van den nacht verzinken achter 't zwart geboomt. Zoo hoog heb ik mijn hoop gebracht dat elke wolk van sterren droomt. De wereld zwoegt vol nijd en haat; doch, boven alle kwaal en kwaad, hoog, hoog, de hemel staat. O Liefde, in donker leed verkleed, uw hulselen werpt gij neer. Ik hoor u, als mijn godheid, als de Liefde weer! 242 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.